‘Siamo ritornati. We zijn nog niet terug of mevrouw kijkt al niet meer naar me om. Nee, ze zit vol vertedering te gapen naar die vinken die een nest hebben gebouwd in de heg.’
‘O Koekoek, ben je jaloers?’
‘Dat ben ik, ja.’
‘De tuin staat er fris en fruitig bij, als ik vink was, zou ik me hier ook wel willen vestigen. Je hoeft niet bang te zijn dat mevrouw glyfosaat zal gebruiken. Vlinders, hommels en bijen kunnen hier met een gerust hart op zoek naar nectar.’
‘Ja, kijk maar uit zeg, straks haalt ze zich nog in haar hoofd om te gaan imkeren.’
‘Koekoek, ik vind dat je de bokkenpruik op hebt. Als je zo doorgaat, stuur ik je echt naar Italië. Het schijnt dat mensen ons daar gesignaleerd hebben de afgelopen tijd. Maar dat kan natuurlijk niet. We zijn daar alleen maar virtueel geweest, of hoe heet dat tegenwoordig.’
‘Ja, dat zeg je goed, Fries. Maar dat meen je toch niet serieus? Ik kan me niet herinneren dat ik van mij plaats geweest ben. Hoe kan dat dan?’
‘Ik heb me laten vertellen dat je een programma hebt op de computer waarmee je de werkelijkheid kunt verdraaien, zeg maar zó verdraaien dat mensen erin gaan geloven.’
‘Zoals politici doen?’
‘Zoiets ja, maar dan met beelden in plaats van woorden.’
‘O…’
‘Ene Lex, ik ken hem verder niet, schijnt daar goed in te zijn.’
‘Interessant, en dan zouden wij, zeg maar, ergens kunnen zijn, waar we in werkelijkheid niet zijn. Of ik zou in een gekleurd huisje kunnen wonen, terwijl mijn huis in werkelijkheid donkerbruin is.’
‘Precies, alles behoort tot de mogelijkheden. Ik zou zelfs Koekoek kunnen worden en jij Fries.’
‘Nou nee, dat gaat me te ver. Maar ik zou wel een koekinnetje in huis kunnen nemen. Virtueel dan hè, begrijp me niet verkeerd. Hoe heet die man ook alweer?’
‘Koekoek, hoor ik nu tussen regels door dat jij op zoek bent? Ben ik niet meer genoeg voor jou?’
‘Ach lieve Fries, ben jij nou jaloers? Je denkt toch niet dat ik jou in de steek laat voor zo’n koekoeksmens dat haar eitjes maar her en der in een of ander nest gooit en er verder niet meer naar om kijkt? Nee, of we nu wel of niet, werkelijk of virtueel, op vakantie zijn geweest: ik laat je nooit in de steek.’
‘Ah, ik ben weer helemaal gerust. Dan ga ik nu aan mijn siësta beginnen, want dat vond ik toch wel een van de fijne gewoontes in Italië.’
‘Goed Fries, dan ga ik dat vinkennest eens inspecteren. Je weet maar nooit.’