‘Wat een geluk.’
‘Ik heb je lang niet meer gehoord, Fries. Wat bedoel je?’
‘Nou, dat wij nog van de mechanische soort zijn, jij en ik. Stel je voor dat je een elektrisch motortje had, dan had je gister toch een tijd lang niet mee gedaan.’
‘Je hebt gelijk Fries.’ Koekoek is het hartgrondig met hem eens. ‘Waar zijn we in godsnaam terecht gekomen. Platteland, ja nog steeds, maar ook nog steeds in Nederland. Hoe kan het gebeuren dat je daar plotsklaps meer dan zes uur zonder stroom zit! Maar hier in huis was het wel gezellig, hè? Een pruttelend soepje op een geïmproviseerd gaspitje, dobbelen bij kaarslicht, en uit een inimini-minuscuul radiootje zo’n grootse Midsummer Night’s Dream van Mendelssohn.’ Koekoeks’ oogjes glimmen nog bij de herinnering.
‘Meneer en mevrouw hadden het er vorige week nog over. Dat je wel erg afhankelijk bent van elektriciteit. Wisten zij veel dat ze een soort voorzienige blik hadden.’
‘Erg ruim was die blik nou ook weer niet. Ze dachten gister allebei dat de donkerte zich beperkte tot het park. Meneer wilde nog gaan bridgen in het dorp en mevrouw dacht naar haar vriendin te gaan in het andere dorp. Totdat de buurvrouw met de feiten kwam. Drie grote stamvoedingskabels geraakt bij het slaan van een damwand. Zie je het voor je, Fries? Zo’n man denkt: nog een laatste mep en ik ga naar moeder de vrouw. Tijd voor een bord zuurkool met verse worst. Pats, donker en stil. Heel stil en heel donker is het dan ineens. Daar kan geen nacht van de nacht tegenop.’
‘Dat zijn wijze woorden voor jou, Koekoek. Heb je gezien dat die, hoe heten ze, digitale klokjes of zo, van de verwarming en van de oven helemaal niets meer te zeggen hadden? Nee, dan wij. Radertjes, tandwieltjes. Het laatste woord is voorlopig aan ons.’
Oktober 2010