De gids deelt madroños uit, ze lijken op de aardbeien die Jeroen Bosch heeft afgebeeld op de Tuin der Lusten. Gedreven gaat zij verder met haar verklaring van symbolen. Ze wijst ons op een detail waarbij bloemen ontspruiten aan de anus van een geknield figuur en die geplukt worden door een man. De uitleg die ze geeft ontgaat mij volledig omdat ik een man achter mij hoor fluisteren: zoiets heb ik eens gedaan bij mijn buurmeisje. Ik verslik me in mijn aardbei, krijg een hoestbui, mijn ogen schieten vol tranen en alsof ik door een opvlieger besprongen wordt, voel ik mijn hoofd en hals vuurrood kleuren. Uit alle poriën knalt het zweet naar buiten. Ik worstel me uit de groep.
Nog voordat ik bij de bar ben, voel ik dat hij achter me staat.
’Mag ik je iets aanbieden, Cathrien?’ Weer die stem waar ik kippenvel van krijg.
’Je was vanmiddag zo snel weg uit het Prado.’ zegt hij, terwijl hij zijn glas lichtjes tegen het mijne tikt. ‘Alsof er een monster van Bosch achter je aan zat.
’Ik reageer soms wat heftig,’ zeg ik, ‘als kind…’
’Mijn vader had een boek met prenten van Bosch.’ Jorrit neemt het woord van mij over. ‘Voor ik ging slapen keek ik daar vaak in. Ik kreeg er fantastische dromen van. Daarom wilde ik nu eindelijk de Tuin der Lusten eens in het echt bewonderen.’
’Deze tapas zijn niet gek, maar ik maak ze geraffineerder klaar. Kom je ze een keer proeven, als we terug zijn in Nederland? Dan kun je meteen in mijn atelier zien hoe ik me laat inspireren door Jeroen Bosch.’
Jorrit lijkt verrast door mijn directheid. Hij legt zijn hand op de mijne en zegt dat hij erg benieuwd is naar mijn band met Bosch. Ik trek mijn hand terug en neem een slok wijn. Ga ik te snel, vraag ik me af. Vanaf het moment dat hij zich in het reisgezelschap voorstelde, -Bosch heeft fraaie lusten in mij wakker gemaakt- heb ik getwijfeld. Maar toen ik me verslikte in mijn madroño, wist ik het zeker. Deze reis naar Madrid zal niet zonder gevolgen zijn.
Als ik in de richting van de Sint Jan loop, beginnen de klokken te luiden. Hun donderende gebeier stuitert via mijn oren mijn lijf binnen. Iedere slag trilt na in mijn buik. Maar in de Mariakapel dringt het geluid nauwelijks door. Ik ontsteek een kaars en schuif een bank in. Een zacht geurende sluier van wierook en kaarsvet brengt me tot rust. Als ik door mijn oogharen kijk beginnen de vlammetjes te dansen en langzaam voel ik hoe mijn gedachten wegglijden op het geroezemoes in de kathedraal. Hier moet Jeroen Bosch ook gezeten hebben. Om Maria te bedanken nadat hij ingezworen lid werd van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Misschien heeft hij hier ook zijn inspiratie opgedaan voor de Keisnijding. Dat schilderij heeft in het Prado de meeste indruk op me gemaakt. De symboliek van de Keisnijding sprak mij bijzonder aan: iemand met een kei in zijn kop is malende. Maar wie de kei laat weghalen, laat zich beetnemen. Of sterker nog, hij wordt ontmand. Een kopie van dit thema met de kei kende ik al, maar op het origineel laat Jeroen Bosch de chirurgijn een tulp uit het hoofd van de gek halen. Een tulp moet in die tijd een zeldzaamheid geweest zijn. Wie laat zich nou zoiets moois ontfutselen! Een monnik en een vrouw met een gesloten boek op haar hoofd kijken toe.
Door de zinderende lucht boven de kaarsjes zie ik de Zoete Lieve Vrouw stilletjes tot leven komen en mij een knipoog toewerpen. Gesterkt door de goedkeuring van Maria ga ik naar mijn atelier terug. Voor de levensgrote spiegel met de zwartvergulde lijst heb ik een sokkel geplaatst. Daarop staat de ruw geboetseerde kop van een vrouw met een boek op haar hoofd. Ik vraag me af of Jorrit mij zal herkennen in dit portret. Naast de sokkel heb ik een platte ronde schaal gevuld met een weiland van meizoentjes. Een tinnen kan en een zinken trechter maken mijn tafereel compleet.
’Je ontvangt me in stijl, Cathrien.’ zegt Jorrit. ‘Ik ben onder de indruk. Ik hoop dat deze tulpen passen in jouw wereld van Bosch.’
Met een verleidelijk gebaar reik ik hem een glas Rioja aan terwijl hij naar de schaal met meizoentjes kijkt.
’Als puber vlocht ik in de meimaand vaak een krans voor mijn buurmeisje,’ zegt hij. ‘Trijntje, zo onschuldig als een madeliefje.’
’Madeliefjes onschuldig…?’ reageer ik.
Jorrit kijkt me vragend aan, maar ik negeer hem en leid hem naar de tafel waar de tapas staan te wachten.
Ik schenk zijn glas nog een keer bij. Terwijl we praten over de invloed van Jeroen Bosch op ons leven, komen bij mij alle depressies, slapeloze nachten en ruzies met mijn ex weer boven drijven. Tom verweet me altijd weer dat ik de traumatische gebeurtenissen uit mijn jeugd niet wilde verwerken. Dat ik ze koesterde omdat ik daar de inspiratie voor mijn bizarre kunst vandaan haalde. Nooit heb ik hem kunnen overtuigen dat ik juist zo moést werken. Het was voor mij de enige manier waarop ik me kon afreageren. Uiteindelijk is hij vertrokken. En onze Lisa is met hem meegegaan, omdat ze gek werd van al die naargeestige schilderijen en beelden die haar leventje omgaven. Zij waren weg en ik bleef achter in mijn eenzaamheid, met de depressies die steeds langer duurden en die krankzinnig makende nachten waarin ik niet kon slapen. Mijn huisarts schreef steeds sterkere slaapmiddelen voor. Ik bleef wakker. Op den duur slikte ik ze niet meer. Mijn nachtkastje puilde uit…
’Jorrit… Jorrit?’ Ik duw voorzichtig tegen zijn arm. Hij reageert niet. Ik ruk en trek nu aan hem, geef hem in klap tegen zijn wang, ik trek aan zijn haren, ik schop en stomp hem en schreeuw: zijn mijn verhalen zó slaapverwekkend? Of heb je weer een van je fantastische dromen. Waarin je onschuldige madeliefjes verkracht. Gladde gluiperd! Ik spuug hem vol in zijn gezicht.
Ik trek al zijn kleren uit en met een kracht die mezelf verbaast, sjor ik hem overeind en plaats hem op de stoel die voor de spiegel staat. Met repen stof bind ik hem stevig aan de stoel vast. Ik pak de oude tondeuse van Tom en scheer zijn schedel kaal. In mijn schilderskist ligt het scalpelmesje klaar, ijselijk scherp. Ik ga achter hem staan en in de spiegel zie ik, hoe ik een snee maak van zijn voorhoofd tot zijn kruin. Het bloed gutst eruit. Ik moet me nu door niets laten afleiden. Zie ik daar werkelijk de kei liggen? Ik plak de wond met snelhechters dicht. Een laatste reep stof trek ik onder zijn kin door en bind een schattige strik boven op zijn hoofd.
Achter een aantal sculpturen haal ik een passpiegel te voorschijn en plaats hem zo dat het naakte lichaam van Jorrit tot in het oneindige herhaald wordt. Naast de schaal met madeliefjes zet ik op een tweede sokkel een tinnen bord. Ik leg de kei er in. Met een spuitbus schrijf ik op de spiegel: ‘Zo onschuldig als een madeliefje, Trijntje.’
Voordat ik het atelier uit ga, zie ik de bos tulpen staan die Jorrit voor me heeft meegebracht. Ik ruk de bloemen uit de vaas en prop ze in zijn kruis. In het voorbijgaan gris ik een tapa van de tafel, bedenk me net op tijd en trek de deur met een klap achter me dicht.
Het origineel van de Keisnijding van Jheronimus Bosch
bevindt zich in het Prado in Madrid.