‘Carnaval, carnevale, vasteloavend! Ga je mee hossen? In Oeteldonk is het grote omkeerfeest begonnen. De heer wordt boer, de boer wordt heer. Zullen wij dat ook doen? Jij Koekoek, ik Fries.’
‘Waarom zou ik meedoen, Koekoek? Om eeuwige roem te vergaren? Jij hebt natuurlijk ook gehoord dat Oeteldonk wil worden toegevoegd aan de lijst van immaterieel Werelderfgoed. Wil je daarom mee feesten?’
‘Dat zou een reden kunnen zijn. Er moeten namelijk voldoende mensen aan het carnaval meedoen om een plekje op die lijst te veroveren. En ik hoor van alle kanten dat het minder wordt. Het is geen goedkoop feestje. Zelfs carnaval lijdt onder de recessie. Ik weet niet hoe het in Oeteldonk is, maar hier op het platteland vindt een uitruil van carnavalswagens plaats. Want een optocht van twee wagens is geen optocht.’
‘Zo te horen trekt er wel een optocht door het dorp. Veel gerampetamp in de verte.’
‘Ja, weer eens een ander geluid dan merelgezang. Die vogels krijgen het steeds hoger in hun bol. Het schijnt dat de meeste mensen de zang van de merel het mooiste natuurgeluid vinden. Snap jij dat nou?’
‘Ja, dat snap ik best. Toch op zijn minst afwisselender dan jouw “zang”.’
‘Gaan we katten? Geef mij maar het spinnen van een poes, dat vind ik een mooi rustgevend geluid.’
‘Het gaat nu even niet om rustgevend. Ik heb dat boekje nog eens gelezen dat mevrouw heeft geschreven over carnaval: we moeten veel kabaal maken. Carnaval heeft namelijk niks met vasten te maken, de katholieke kerk heeft dit middeleeuwse feest ingepikt omdat het haar wel goed uitkwam. Maar mevrouw schrijft: tot ver in de middeleeuwen waren de winters streng, donker en lang. Er bestonden geen lampen of centrale verwarming. De mensen waren bang dat het licht en de warmte niet meer terugkwamen. En dat de aarde niet meer vruchtbaar zou worden. Ze dachten dat de boze geesten daarvan de schuldigen waren. Daarom gingen ze veel lawaai maken en maskers dragen. Op die manier probeerden ze de boze geesten te verjagen. In het voorjaar begonnen de dagen weer langer te worden en begon alles opnieuw te groeien. De aarde was weer vruchtbaar. De mensen waren blij en gingen Fasel-avond vieren. Faselen is een oud woord en betekent: vruchtbaar.
Dus, laten we alle registers opentrekken, geef ze d’r van langs! Ik zet de feestneus van Mien op, ik schop meepesant dat paard uit de gang en ga d’r vol tegen aan.’
‘Alaaf zeg! Je brengt me wel mooi van mijn à propos. Ben ik nou Fries, Koekoek of ben ik Koekoek, Fries?’