19-10-2020 Gepluisde klaproos

‘Als je het pluizenfilter niet schoonmaakt, dan vliegt je droger in de fik.’
Duidelijker kon de verkoper niet zijn. En de dreiging heeft geholpen. Na iedere droogbeurt pluk ik de pluizen uit het filter. De eerste keer, -het was in de lente- gooide ik de pluizen opgetogen in de tuin. De vogels zouden er blij mee zijn. Gratis nestmateriaal voor het oprapen. Nou, ze haalden er hun neus voor op. Ik had hen totaal verkeerd ingeschat. Liever trokken ze het vochtige mos los dat langs de rand van de vijver groeide. Natuurlijk materiaal in plaats van samengevlokte synthetische garens.

Het ontpluizen van een filter is een zen-momentje. Even pas op de plaats. Er komt nogal wat voorbij: haren, draadjes, een plastic tandenstoker, een ondefinieerbaar frutseltje. De functie van een filter is duidelijk. En het stemt tot nadenken.

Bevinden wij mensen ons ook in een filter? Worden we daardoor geremd? Wordt er voor ons gefilterd? Zo ja, door wie? Bekijken wij ons leven door een filter? En zien wij andere dingen dan bijvoorbeeld onze overbuurman? Als we door de mazen glippen, zijn wij dan vrije vogels die vrolijk flierefluitend rondfladderen? Of zijn we juist eenlingen die buiten de maatschappij staan? Teveel vragen voor de tijd die het duurt om de vlokken uit het filter van de wasdroger te halen.

In de pre-coronatijd, toen er in de wachtkamers nog tijdschriften lagen, stuitte ik op een artikel over het Grote Filter. Ik had er nog nooit van gehoord en las het met belangstelling. Simpel gezegd komt het hier op neer: in het immense heelal bestaan verschillende beschavingen, met wezens net zo intelligent als wij. Waarom hebben wij die –met onze moderne technologieën- nog nooit ontdekt? En waarom hebben zij nog nooit van zich laten horen? Ergens in de evolutie van de mensheid ontstaat er een blokkade, het Grote Filter, een soort muur waar de beschaving niet overheen kan. Als deze muur in een ver verleden stond, betekent het dat wij, aardwezens –omdat we nog bestaan- door het filter zijn geglipt en hebben kunnen uitgroeien tot intelligente mensen. En zo zullen wij in staat zijn ooit het heelal te koloniseren.

Echter, als het Grote Filter nog moet komen, is het mogelijk dat er meerdere intelligente beschavingen bestaan in het universum, beschavingen die ons de baas kunnen worden. Het artikel eindigt met meer vragen dan antwoorden. Waarom lijkt het heelal zo stil? Waarom vangen we geen signaal op van die andere beschavingen? Wachten zij hun moment af? En als het moment daar is, hoe gaan zij ons dan bestrijden?

In de gedachtegang van het Grote Filter zou corona een blokkade in onze evolutie kunnen zijn. Aliens zouden het virus vanuit de ruimte naar de aarde gestuurd hebben om eindelijk onze planeet in te pikken, danwel te vernietigen. Uiteraard op een onzichtbare manier. Er zijn al speldenprikjes uitgedeeld met SARS en MERS. Gaat COVID-19 de genadeklap worden? Of komen er meerdere klappen van verschillende kanten? Terwijl wij ons druk maken over de vraag of mondkapjes nou wel of niet helpen tegen het virus, kunnen we ons beter afvragen of zij ons beschermen tegen kwaadwillende wezens uit het heelal. Want ik concludeer uit het artikel dat andere beschavingen boosaardig zijn. En wij dan, vraag ik me af. Wij zijn vast ook geen lieverdjes. Je hoeft maar naar de ramkoerstaal van Trump te luisteren.

Ik ben op internet gaan struinen, benieuwd naar wat de GF-aanhangers hierover te melden hebben. Niets. Het is stil op de diverse fora, net zo stil als in het heelal. Zouden zij meer weten en dat niet willen delen? Hebben zij een deal gesloten in ruil voor overleving? Ze zijn natuurlijk in het geniep al begonnen met het bouwen van een fabelachtige Ark van Noah.

Laten we terug zoomen naar mijn kleine stukje grond waar op dit moment de klaprozen buitengewoon onstuimig bloeien. Op een dag was ik opnieuw in de weer met het pluizenfilter en wat zag ik tot mijn verbazing: zaadjes van de klaproos. Niet een paar, nee veel. Klaprooszaadjes zijn altijd met veel. Ik volgde de zaadjes achterwaarts, vanuit de droger naar de wasmachine, vanuit de wasmachine naar mijn tuinvest dat ernstig toe was aan een wasbeurt, van mijn vest naar de zak, van de zak naar mijn hand, van mijn hand naar de zaadbol. Hoeveel zaadjes zouden er op die reis niet ergens zijn achtergebleven? Filters genoeg zou je denken en toch heeft een aantal van hen het ver gebracht.

Ik zag mogelijkheden voor deze resterende dappere reizigers. Ik rekte het pluis een beetje uit, vulde een bakje met potgrond en drukte het pluis er voorzichtig op. Nu regelmatig bevochtigen en de klaprozen zouden blij zijn en groeien. Per slot van rekening ontkiemen ze ook vanuit een velletje handgeschept papier. Overal in de tuin kwamen, zoals ieder jaar, spontaan de klaprozen tevoorschijn. In diverse kleuren en vormen. Maar de pluisklaprozen? Hoe goed ik ook voor ze zorgde, ze liefdevol toesprak, een zonnig plekje voor ze uitzocht; niets. Nog niet een begin van iets groens.

Tuinieren is een kwestie van eindeloos geduld waar ik niet altijd veel van heb, van triomfen en mislukkingen, van experimenten en verwondering. Ik probeerde te begrijpen waarom deze zaadjes niet deden wat ik graag wilde.
Ik zat in de schaduw van de acaciaboom. In een fictief verhaal zou ik het zonlicht door de blaadjes laten filteren, nu vond ik het een cliché. Uit een ver verleden borrelde er iets naar boven. Een vage herinnering aan een Griekse filosoof en iets met filters.
Voordat ik mijn oude studieboeken tevoorschijn zou halen, wilde ik proberen er zelf achter te komen. Ik moest diep graven, dieper dan ik ooit in mijn tuin zou doen. Ook hier ontbrak het me aan geduld. In een van de boeken vond ik het: de filosoof was Socrates en de filters waren waarheid, goedheid en nut.
De meeste kennis die wij over Socrates hebben, weten we uit wat andere over hem gezegd hebben. Zo ook deze anekdote.
Op een dag zei een man tegen Socrates:
‘Ik ga U iets vertellen over een goede vriend van U.’
‘Ho, wacht eens even,’ zei Socrates. ‘Dan haal ik er mijn drie filters bij. Weet je absoluut zeker dat wat je me zo nodig moet vertellen de waarheid is?’
Door de weifelende houding van de man wist Socrates het antwoord al.
‘Is dat wat je me wilt vertellen iets goeds?’
‘Nou, ik zou zeggen van niet,’ zei de man zonder te twijfelen.
‘Nog een vraag dan. Is het nuttig wat je gaat vertellen?’
‘Eigenlijk niet, nee,’ antwoordde de man halfslachtig.
‘Tja, als je het niet zeker weet, en je weet dat het niets goeds is en bovendien niet van belang, dan laat maar zitten. Zeg maar niets meer.’

Door te filteren krijg je inzicht in het probleem, is dat wat Socrates probeerde te vertellen? Uiteindelijk heeft deze wijsheid hem niet zoveel opgeleverd, want hij werd ter dood veroordeeld. Daartoe moest hij een beker leegdrinken die gevuld was met het extract van de gevlekte scheerling. Een plant met een langzaam werkend gif. Had hij in plaats van het sap van deze gifplant het sap van de Papaver Somniferum gedronken, dan was hij in een diepe slaap gevallen en had hij het wellicht overleefd. Mocht hij onverhoopt toch overlijden, zijn dood zou zeker aangenamer zijn geweest.

De papaver met zijn grote zaadbollen groeit ook in mijn tuin. Zo’n zaadbol doet me denken aan het enorme hoofddeksel dat Süleyman de Grote altijd droeg, althans zoals hij op afbeeldingen staat. In mijn fantasie zit die barstensvol papaverbollen waarvan hij er ’s nachts een tot zich neemt om goed te kunnen slapen. Want hoe kun je anders zo’n wereldrijk bij elkaar veroveren? Daarvoor moet je goed uitgerust zijn. Ook om echt nieuws van nep-nieuws te onderscheiden, moet je goed zijn uitgeslapen. Als ik de filters van Socrates nou eens loslaat op sociale media, wat levert mij dat dan op?
Het eerste filter waarheid. Moet ik ieder bericht dat ik tegenkom op waarheid controleren? Kost me te veel tijd. Moet ik er vanuit gaan, dat mijn vrienden ware berichten sturen? Leer mij mijn ‘vrienden’ kennen.
Het filter goedheid. Wat is goed in termen van sociale media? Logaritmes zorgen ervoor dat ik alleen die berichten zie, die mij –volgens diezelfde logaritmes- goed uitkomen. Wat heb ik daar aan? Ik wil juist andere visies, andere meningen. Maar zo zitten logaritmes blijkbaar niet in elkaar. Zij preken graag voor eigen parochie.
Op Twitter stelde ik een vraag over groenbemesters en Roundup. Een vraag om een doordacht antwoord te kunnen formuleren. Onmiddellijk kreeg ik een bak ongefilterde bagger over me heen die als hangop nog lang bleef doorsijpelen. Hoe valt dit te rijmen met goedheid?
Tot slot het filter nut. Zijn veel likes nuttig? Voel ik mij een beter persoon als ik veel likes krijg? Voel ik me gestreeld, gekieteld? Word ik er gelukkig van?
Terwijl ik de duizenden zaadjes die ik inmiddels verzameld heb door mijn vingers  laat glijden, kan ik maar één conclusie trekken: ik zeg alle sociale media-accounts op. Ik ga gewoon weer ouderwets mailtjes sturen. Door te schrijven en zinnen te bouwen, in plaats van simpele emoiji aan te klikken, kun je tegelijkertijd je gedachten filteren en genuanceerd reageren.
Na dit kloeke besluit word ik onmiddellijk beloond met een wonder. Een prachtig bosje witte klaproosjes staat te pronken. De bloemen stonden er natuurlijk al, ze waren me alleen nog niet opgevallen. Wit kun je ze niet noemen, ze hebben een lichtroze tint, maar zijn absoluut niet roze. Ze hebben de kleur van onschuld, van elfjes in het bos. Zo mooi! Soms kan iets te mooi zijn. Zo mooi dat het zeer doet aan je ogen. Of aan je ziel?

Als ik enigszins bekomen ben van dit net ontdekte fraais en als ik ze van honderd kanten heb gefotografeerd -nee, ik plaats die foto’s niet op sociale media!- leg ik de filters van Socrates over de klaproos.
Waarheid. De Papaveraceae is een familie van tweezaadlobbige planten. De meeste soorten, zoals de slaapbol, hebben melksap waarvan opium wordt vervaardigd. Een ander product van de papaver is maanzaad. Een vriendin vertelde me onlangs dat haar zus vroeger bakster was. Elke dag na haar werk bracht ze niet verkochte of te hardgebakken broodjes mee voor Wally, de hond van mijn vriendin. Die snelde met de heerlijkheden naar zijn vaste plek in de tuin. Na enkele maanden ontstond daar een klaproosveldje, waarvan mijn vriendin niet begreep hoe het daar terecht was gekomen. Totdat de bakster vertelde dat Wally voornamelijk maanzaadbroodjes had gegeten. Deze zaadjes waren gebakken en toch ontkiemden ze. Waarom ontkiemden mijn schoongewassen zaadjes dan niet?
Goedheid. De klaproos is goed, is het niet vanwege haar schoonheid in al haar verschijningsvormen, dan wel om ‘vergetelheid’. Als middel tegen insomnia.
Nut. Daarvoor hoef ik alleen maar uit Mijn wilde tuin van Meir Shalev te citeren. “…met zijn vingers spreidde hij de kroonbladeren van een bewegende klaproos en liet me zien dat er kevers in de bloem zaten, die er druk rondkropen en rollebolden en zo de klaproos in beroering brachten en deden trillen. De klaproos heeft geen nectar. Deze kevers komen naar de bloem om er stuifmeel te eten. En bij die feestelijke gelegenheid ontdekken ze dat je er partners kunt leren kennen om een genoeglijk uurtje mee door te brengen. Anders gezegd, klaprozen zijn niet alleen restaurants, maar ook kamers in hotels die gespecialiseerd zijn in dit soort kamerverhuur…”
Eerlijk gezegd heb ik nog nooit kevers in de klaproos gezien. Wel hommels, hongerige hommels. Soms kunnen ze niet wachten totdat een bloem geopend is. Als de bloemkelk op barsten staat, friemelen ze net zo lang totdat de twee harige deeltjes van de calyx loslaten. Tussendoor vliegen ze telkens even weg alsof ze afwachten wat er gebeurt. Maar voordat het bloemetje de kans krijgt om zich te ontvouwen, frummelt de hommel zich tussen de blaadjes die lijken op crêpepapier. Kennelijk is het stuifmeel van de net geopende klaproos het allerlekkerste. Ik aanschouw deze drukdoenerij terwijl bij een andere klaproos een felrood blaadje loslaat, de wind pakt het op en trekt en duwt eraan alsof het een muleta is; de rode lap die de stier uitdaagt.

In haar essaybundel Green Thoughts geeft Eleanore Perényi de raad om klaprozen nooit te verplaatsen. Laat ze staan waar ze zelf spontaan naar boven zijn gekomen, zegt ze. Als je ze gaat verplaatsen, verdwijnen ze. Heb ik mijn klaprooszaadjes teveel verplaatst of heb ik er teveel aandacht aan besteed? Want, gaat Perényi verder, hoe minder aandacht je de klaprozen geeft, hoe liever ze het hebben en hoe uitbundiger ze bloeien.
Ik heb mijn lesje geleerd, pulk de vochtige pluisdeken uit de potgrond en vraag me af waarom pluis altijd in ontkennende vorm wordt gebruikt. Waar komt de uitdrukking niet pluis zijn vandaan? Onze Taal geeft uitsluitsel. Het woord pluis betekende oorspronkelijk zuiver of schoon. Het werd ook gebruikt in de zin van vers, onbedorven of betrouwbaar. Uit een combinatie van die betekenissen is niet pluis zijn voortgekomen. In de zestiende en zeventiende eeuw was pluis een gangbaar woord. Tegenwoordig gebruiken we het alleen nog als ontkennende uitdrukking. De zaadjes in de pluisdeken moeten wel schoon zijn na de wasbeurt, vers zijn ze zeker niet en onbedorven ook niet meer. Ze belanden bij het restafval. En dat is het einde van mijn experiment. Ik gooi een handvol verse klaprooszaadjes samen met een handvol andere zaadjes waar bijen blij van worden in een zakje, hussel ze flink door elkaar en loop het veld in. Langs de kant van een perceel strooi ik de zaadjes ongefilterd rond als kleurrijke omlijsting van een monotone maïsakker.

 

 

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *